Toespraak door de auteur Gait L.Berk bij de opening van de tentoonstelling van
Beatrijs Asselbergs in de synagoge te Kampen. 6-II-’93


Geachte aanwezigen,

Als u hier door het raam kijkt ziet U een glimp van het huis, waar ik geboren ben en als kind heb gewoond. Het is een heel deftig pand aan de IJsselkade, maar aangezien ik geen aanleg voor deftigheid had (noch heb) heb ik als opgroeiend jongetje mijn heil meer gezocht in de hier-achter liggende Voorstraat. Dit was - zestig jaar geleden - een bijzonder welvarende en levendige straat: het was namelijk de straat van de ambachtslieden. Zo’n twintig verschillende ambachten werden hier in de straat en ook op straat uitgeoefend. Timmerman, smid, schoenmaker, slager, schilder, fietsenmaker, sigarenmaker, bottelier - de hele santekraam was er zichtbaar in actie. Wat een uitgelezen oord voor een ‘vernemstig’ kereltje! Alles wat in onze kinderwereld bestond werd hier ter plekke gemaakt en wij mochten daar bij staan kijken ook nog! In een van mijn vele boeken (ahum) heb ik eens geschreven: “In de Voorstraat werden huis aan huis wonderen verricht en zij die ze verrichtten waren onze vrienden.”

Dit was destijds. Toen ik meer dan dertig jaar later - stomtoevallig - in diezelfde Voorstraat kwam te wonen, waren bijna alle ambachtslieden verdwenen - schaalvergroting, industrialisatie, cityvorming, noem maar op - en de enig overgebleven smid overleed al na enkele jaren. Het was tragisch genoeg en het werd akelig stil in de Voorstraat, het lied van de arbeid althans weerklonk er niet meer. De oude smederij lag er geruime tijd somber en verlaten bij. Tot op zekere dag, plienk, plienk, plienk, de muziek van het aambeeld weer door de straat weerklonk, Het duurde niet lang of ik repte mij daarheen om als vanouds te kijken en een praatje te maken. Ze stonden daar met twee man te smeden en het bleken allebei vrouwen! Nu ben ik niet alleen mal van ambachten, maar ook van vrouwen, dus het was hier voor mij ‘gefundenes Fressen’. Beatrijs en Gerlinde, ‘t klinkt zoetgevooisd als een middeleeuwse legende, maar ondertussen, ze attaqueerden met ijzeren vuist het weerbarstige metaal.

Ter zijde (Gerlinde, ie bin een beste meid, een groot talent, maar vandage giet ‘t um Beatrijs, deur is niks an te doen, de volgende keer bin ie an de beurte, maak ik veur oe ook babbelegoechies, mensen, deur zu’j nog wat van bele’em....)

Enfin, U hebt begrepen dat het hier nu verder over het werk van Beatrijs Assebergs gaat. En u dacht dat het bij haar om de kunst ging en niet om het ambacht. Het aardige - één van de aardige dingen van Beatrijs - is nu, dat ze haar kunst zo ambachtelijk heeft aangepakt. Na de kunstacademie heeft ze nog twee jaar een technische opleiding gevolgd, omdat ze zich op dat vlak niet voldoende beslagen voelde. Dat is zeer te prijzen, want wie met een bepaald materiaal werkt moet de eigenschappen en de mogelijkheden daarvan uit en tena kennen en Beatrijs heeft dus, temidden van ca. 357 jongens, geleerd hoe metaal gebogen, gesmeed, gelast, geklonken en geschroefd moet worden. Dit is niet alleen van belang als ze stellages maakt voor de groenteman of een steekwagentje voor de poelier, maar ook en vooral in haar artistieke werk. Want vaak wordt gedacht, dat kunst maar la-la-la is, als je wat floddert wordt het ‘artistiek’ -- het tegendeel is het geval. Kunst, iedere vorm van kunst, is zeer exact, het is een uiterst precies formuleren van wat je bedoelt en dat moet je in je medium kunnen realiseren.

De directeur van de kunstacademie, Paul Winters, heeft onlangs in de krant verklaard: “De kunstenaar brengt naar buiten wat hij is”. Dit is een gedachte, waar ik wel mee kan communiceren, met de kanttekening erbij, dat het kunstwerk natuurlijk nooit de kunstenaar is. Het werk geeft altijd maar een deel van de maker weer - iedere kunstenaar kent dat: op een goed moment zeg je ‘dit is het’, maar het is het net niet. En dan begin je weer aan iets nieuws en zo hou je de zaak aan de gang. Soms verloopt dit proces schoksgewijs en dan ontstaan opussen - series van werkstukken, die naar idee en uitwerking aan elkaar verwant zijn.

Beatrijs Asselbergs is typisch zo iemand, die werkt in ‘opussen’. Zo heeft ze ooit een stel frames gemaakt met daad ertussen en een paar jaar geleden een serie - ‘soortement’ - rekjes, die allemaal van de menselijke maat waren, maar allemaal anders van constructie en anders van kleur. Maar het heeft weinig zin verder in te gaan op werk, dat hier nu niet zichtbaar is. Helaas is het werk, dat hier wel tentoongesteld is in zekere zin ook niet zichtbaar. Als U goed kijkt, dan ziet U, dat de figuren, die hier worden weergegeven, zelf onzichtbaar zijn: ze zijn met de verdwijnmachine weggetoverd. Gelukkig worden ze toch nog zichtbaar door de schaduwen die erop vallen. En deze schaduwen zijn van metaal. Of misschien zijn het de schaduwen van de essentie, vertegenwoordigd door metaal of zoiets. In ieder geval is het duidelijk: hier is gedacht in metaal en vorm gegeven in metaal. Vormgever in metaal is wat Beatrijs wil zijn, en wat ze ook blíjkt te zijn in dit opus.

Ik zou het hierbij kunnen laten, maar ik zou u nog graag even willen wijzen op een paar andere aspecten van Beatrijs, die hier zichtbaar worden. Ik heb hiervoor een paar keer de nadruk gelegd op het quasie-ongerijmde van een vrouw-in-het-ijzer. Dat lijkt flauw, zoiets moet tegenwoordig gewoon kunnen zonder gezeur. Maar het is mijn schuld niet. Beatrijs zelf wrijft je haar vrouw zijn steeds onder de neus. Zij is in de geest enorm bezig met haar vrouw zijn, met wat het is vrouw te zijn in deze tijd. Dit is ook aan sommige van de - nu ja - beelden duidelijk te zien. Ook een zekere Brabantse uitbundigheid, of misschien moet ik zeggen: dansante levenslust, die Beatrijs over zich heeft, is aan de gestalten rondom ons niet vreemd. En dit springt des te meer in het oog als men weet, dat Beatrijs nog maar kort geleden werkelijk doodziek is geweest en bovendien half-gek van de storende bouw-activiteiten in en rond haar atelier, te weten de oude smidse in de Voorstraat, waar dit verhaal begon.

(Hierna opende spreker de tentoonstelling met een heuse klaroenstoot, die hij opving in een plastic zak, die de exposante mee naar huis kreeg).


Auteur © Gait L. Berk, april 1927 - april 2006